De recent door LTO overgenomen definitie van ‘grondgebondenheid’ gaat voorbij aan de samenhang tussen bodem, gewas, dier en mest. En die zou juist centraal zou moeten staan in een duurzame melkveehouderij. Melkveehouders stellen daarom een gedifferentieerd beleid voor: verschillende regels voor melkveehouders die daadwerkelijk grondgebonden zijn en voor de zeer intensieve bedrijven die dat niet zijn. Waar gaat het nu allemaal over?
De Commissie Grondgebondenheid, ingesteld door de LTO en de Nederlandse Zuivelorganisatie, bracht op 12 april 2018 haar rapport uit getiteld: ‘Grondgebondenheid als basis voor een toekomstbestendige melkveehouderij.’ Melkveebedrijven moeten volgens de commissie in 2025 minimaal 65% van de eiwitbehoefte van eigen land of van land uit de buurt halen. In 2040 zou de melkveehouderij volledig grondgebonden moeten zijn.
Focus op samenhang
Het Netwerk GRONDig is een belangenorganisatie voor de grondgebonden en biologische melkveehouderij. Netwerk GRONDig is 3 jaar geleden ontstaan uit de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu, die samen met de milieucoöperaties Vel en VANLA en de Noordelijke Friese Wouden al meer dan 20 jaar bezig is met kringlooplandbouw. Grondgebondenheid is daarin een van de speerpunten. Voedsel Anders en diverse boeren- en natuurorganisaties ondersteunen dit werk van harte.
In een reactie toont netwerk GRONDig zich positief over de aanbeveling van de Commissie om de import van soja af te bouwen, alhoewel de einddatum van 2040 niet ambitieus genoeg is. Het meest problematisch is echter de eenzijdige nadruk die de Commissie legt op de voorziening van de eiwitbehoefte van de koeien met ‘lokaal’ rantsoen. Deze technocratische benadering brengt de definitie van grondgebondenheid terug tot 1 technisch eiwitdetail. Dit doet geen recht aan de samenhang tussen bodem, gewas, dier en mest die zo essentieel is voor de grondgebonden melkveehouderij.
Te vrezen valt dat daardoor:
- kunstmest maximaal zal worden ingezet om zoveel mogelijk eiwitrijk gras te oogsten;
- gevarieerde, kruidenrijke graslanden worden verdrongen door monoculturen van eiwitrijke graslanden, met alle nadelen van dien voor de weidevogels, de biodiversiteit en de gezondheid van koeien;
- de weidegang terug zal lopen, omdat een deel van de melkveehouders prioriteit zal geven aan het gelijkmatig, machinaal en maximaal bemesten van grasland om zo de graseiwitproductie te maximaliseren (dit wordt mede in de hand gewerkt doordat de Commissie de weidegang niet verplicht wil stellen);
- meer mais en andere energierijke veevoeders voor de koeien van grote afstand zullen moeten worden aangevoerd.
Grondgebondenheid: kringloop en samenhang met leefomgeving
‘Grondgebondenheid’ is een sleutelbegrip in het streven naar een duurzame melkveehouderij. Het verwijst naar een serie onderling samenhangende balansen. Tussen de hoeveelheid voer die op het boerenbedrijf is geproduceerd en het aantal koeien dat wordt gehouden. Tussen het soort voer en de voederbehoefte van de dieren. Maar ook tussen de hoeveelheid (en kwaliteit van de) mest en de oppervlakte grond waarover het bedrijf beschikt en tussen het opnamevermogen van de planten en de hoeveelheid en samenstelling van de mest. In meer algemene zin heeft de grondgebondenheid ook nauwe relaties met landschap en biodiversiteit, als ook met de kwaliteit van het lucht, grond- en oppervlaktewater. En uiteraard is er de kwestie van eventuele stank. Grondgebondenheid is ook een omstreden begrip. LTO en kringloopboeren verschillen bijvoorbeeld van mening over het schaalniveau waar het op moet worden toegepast en over de termijn en de manier waarop het kan worden bereikt.
Op 19 maart 2018 presenteerde het Netwerk GRONDig een eigen definitie Grondgebonden Melkveehouderij aan Kamerleden van de commissie LNV, die de overgrote meerderheid van nu al grondgebonden bedrijven past. Daarin staan de kringloop op bedrijfsniveau en de samenhang met de omgeving centraal. Volgens deze definitie is een bedrijf grondgebonden als de fosfaatproductie van de veestapel gelijk of kleiner is dan de plaatsingsruimte voor fosfaat (mest) op het individuele bedrijf. Bedrijven die net niet grondgebonden zijn, kunnen gebruik maken van andermans grond om toch voldoende plaatsingsruimte te creëren. Alle grond (in eigendom of pacht) binnen een straal van 20 kilometer van de bedrijfsgebouwen van het melkveebedrijf kan hiervoor worden meegeteld. Deze definitie van Netwerk GRONDig werd opgesteld door vertegenwoordigers van de melkveesector; milieu –en natuurorganisaties; dierenwelzijnsorganisaties en onderzoekers.
Staarten en hectares tellen
Ruwweg gesproken is zo’n 55% van de Nederlandse boerenbedrijven nu al grondgebonden. De stromen die gaan van het dier, via de mest, naar de grond en van de grond, via het voer, weer naar het dier zijn in evenwicht en vormen een goed uitgebalanceerde kringloop. Door relatief geringe aanpassingen kan nog eens 25% in een periode van zo’n drie jaar zo’n evenwicht bereiken. De resterende 20% zijn de intensieve bedrijven met veel koeien en, verhoudingsgewijs, weinig grond. Het zijn vrijwel altijd de grootschalige, sterk gespecialiseerde bedrijven – de bedrijven ook die de afgelopen jaren een flinke groeispurt hebben ingezet waardoor er op nationaal niveau sprake is van een enorm milieuprobleem.
In Nederland tekenen zich nu twee kampen af. Het advies van de Commissie, overgenomen door LTO, tracht grondgebondenheid zo te definiëren dat de zeer intensieve bedrijven ermee uit de voeten kunnen en stelt voor alle melkveehouders hetzelfde stramien voor. GRONDig en andere boerenorganisaties pleiten echter voor apart beleid voor intensieve en extensieve bedrijven. Voor het deel van de melkveehouderij dat intensief blijft produceren, omdat de ondernemer daarvoor kiest of vanwege de lokale omstandigheden, zou een strenger regime op basis van onder meer milieu- en mestregelgeving moeten gelden. Daarentegen zouden de regeldruk en wetten voor grondgebonden (extensieve) moeten afnemen. Een dergelijk beleid doet meer recht aan de verschillende bedrijfstypen die bestaan binnen de gangbare landbouw in Nederland, en zou melkveehouders een duidelijke prikkel geven om grondgebonden te worden.
“Grondgebonden betekent staarten en hectares tellen, oftewel een balans vinden tussen mestplaatsingsruimte en ruwvoerwinning op bedrijfsniveau”, stelt het Netwerk GRONDig. “Dat is werkbaar, duidelijk en fraude-ongevoelig. Dat is circulair en dus toekomstbestendig, natuur-inclusief, maatschappelijk verantwoord, milieutechnisch duurzaam en economisch rendabel”.
Op 18 mei stuurde minister Carola Schouten een reactie op de definitie van netwerk GRONDig naar de Tweede Kamer. In de zomer van 2018 publiceert zij een Toekomstvisie op basis van een “fundamentele herbezinning op het mestbeleid met minder regeldruk en lasten voor zowel de boer als de overheid”.